Bij de doden

In een gezin met drie jonge kinderen stierf het oudste van de drie. De moeder was ontroostbaar. Vergeefs zocht zij troost op het kerkhof. Met steeds kortere tussenpozen stond zij te staren naar het graf van haar kind. Elke volgende keer was het of haar kind verder weg was dan de vorige keer. Dat graf werd op het laatst een grondeloze zwarte diepte, een afschuwelijke obsessie. Wezenlijke aandacht voor haar andere kinderen had zij steeds minder. Al haar aandacht was gericht op het gestorven kind, dat zich steeds verder van haar verwijderde.
Weer stond zij op het kerkhof, starend op het graf van haar kind. Het was nu verder weg dan ooit. In de benauwende stilte, alleen maar leegte, hoorde ze in de boom achter het graf een merel fluiten… voor het eerst wendde haar blik zich af van het graf … zij keek omhoog en verstond.
Thuisgekomen zag ze na lange tijd weer echt haar twee jongere kinderen en zei tot hen, dat moeder niet zo telkens meer naar het kerkhof zou gaan en dat ze weer met hen zou spelen. Dat was in geen maanden gebeurd. De blik van de oudste van de twee was een vraag, die om antwoord vroeg en antwoord kreeg: ‘Moeder heeft bij het graf op het kerkhof een zwarte engel gezien en die heeft met haar gesproken.’


Jan ter Laak, in: Open Deur / Goede tijding, 4 (maart 1980) 3, 3.

bijdedoden