Politicus

politicusEen politicus is zeer geïnteresseerd in wat anderen van hem vinden, want hij moet wat hij zelf denkt en juist acht in overeenstemming brengen met wat anderen van hem verwachten. (...) Ontzettend veel dingen moet hij uitstellen, voortdurend is hij overbelast, is hij in tijdnood, en altijd komen de aanvallen uit de hoek waar hij niet geweest is, altijd moet hij rekening houden met onaangenaamheden van de kant van de mensen aan wie hij geen aandacht kon besteden. Hij kan het niet iedereen naar de zin maken, en toch moet dat. Een politicus moet kunnen glimlachen, zijn manchetten kunnen rechttrekken, kunnen plaatsnemen aan het hoofd van de tafel, hij moet zijn medewerkers kunnen bedanken voor hun diensten, hij moet een groot organisator zijn, hij moet paraderen met zijn club. Bezorgd bespiedt hij de bewegingen van de wind, want de wind hoeft maar één maal uit de zeilen te vallen, of de volksgunst blaast de zeilen van een ander schip bol. (...)
De politieke leider leeft binnen een kring van medewerkers die hun vernedering met speldeprikken en terzijdes wreken. Nooit kan hij zich werkelijk ontspannen, altijd moet hij gereed zijn om naar zijn wapen te grijpen, altijd moet hij topsport bedrijven, elke dag opnieuw is er de spanning hoe zijn boodschap zal lopen in het labyrint van de politiek (...). Iedereen kijkt naar hem, iedereen fotografeert hem, altijd heeft hij mensen om zich heen (...). Hij moet stamhoofd en koning zijn, veldheer en hoofddirecteur, hij moet iemand zijn van wie zelfs het optrekken van de wenkbrauwen door de minder sterken aandachtig wordt gadegeslagen; een man die het recht en de vrijheid heeft om geen antwoord te geven, om slechts dat te zeggen wat hij kwijt wil aan het onrijpe publiek, de rest vertelt hij later, op zijn tijd.

György Konrád, De oude brug. Dagboekaantekeningen en overpeinzingen uit de jaren tachtig en negentig, Amsterdam 1997, 117-119.