Pijn

Ik (...) ben uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat dat op geen enkele manier kan, dat de pijn te diep verankerd is in de orde der dingen. Dat wij ertoe aangetrokken worden als de vlinder tot het vuur, in al onze daden, zowel de kwade als de goede. In onze seksuele begeerten, onze heimelijke paringsfantasieën, onze ideeën, het vaderschap, de vriendschap, de creativiteit, en zelfs in het openlijk beleden streven om de pijn om ons heen te verminderen, is de wens om te pijnigen en pijn te laten lijden latent aanwezig. Wat geschreven staat in Genesis over de zonde die als een belager aan de deur ligt, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen, dat duistere bijbelvers, dat moet misschien zo uitgelegd worden: pijn lijden, pijnigen, medelijden hebben, pijnigen om medelijden te kunnen hebben. Met elkaar en met onszelf. Naar pijn gaat uw begeerte uit, doch gij moet erover heersen. (...)
Hoe kunnen we de pijn verminderen, al is het maar iets, al is het maar tijdelijk? Door eenzaamheid? Ascese? Woorden? Of juist door wilde extase, door uitspattingen, door de hele wereld te vergeten behalve de roep van het bloed? Hoe graag zou ik daar een antwoord op krijgen.'
Amos Oz, Menoecha nechona, 1987: Volmaakte rust, Amsterdam 1995, 431-432.