David is oud

Oud zijn is eenzaam zijn. Al wat ik dacht,
Al wat ik had en was, ben ik vergeten.
’t Is goed, ik ben een schakel van een keten
Tussen mijn vaadren en mijn nageslacht.
Mijn ogen zijn doelloos en traag geworden
En al mijn dagen even koud en arm
Van zitten bij het vuur en niet meer warm,
Van eten en niet meer verzadigd worden.
Is deze eenzaamheid het einde? Zou
Van huivering tot killer huiveringen
De winter krimpen om mijn kromme lenden?
Of is het oud-zijn wachten, tot de kou
Een loom zich leggen zal en stramme vingers
Zich spreiden mogen in een zachte lente?

Muur Jacobse, Bijbelse gedichten, Nijkerk: Callenbach 1960, 31.

david