Bidden bij het leven
In je leven kan je heel veel ontvallen. Eén van de grootste kinderpedagogen en schrijvers van Europa, de jood Janusz Korczak, wist hiervan mee te praten. Hij werd in 1878 in Polen geboren. Onder moeilijke omstandigheden voltooide hij zijn studie in de medicijnen en werd hoofd van een weeshuis voor joodse kinderen in Warschau. Samen met die kinderen werd hij in 1942 omgebracht in het concentratiekamp in Treblenka. In 1914, toen hij ervaren had wat 'leven-met-verliezen' betekent, schreef hij:
'Maar het geloof aan God en het gebed zijn me gebleven. Daaraan houd ik vast, want zonder God en gebed kan men niet leven. De mens kan niet slechts een blind toeval zijn.'
Om het leven aan te kunnen, hield Korczak tweespraak met 'de onbekende Jij die dicht bij het alledaagse leven staat':
De gefluisterde zielsgeheimen,
die je jezelf toevertrouwt,
haakte ik aaneen door de vorm van het gebed.
Ik weet, dat elk schepsel zijn leven,
zichzelf, door God en God door zichzelf
met de reusachtig wereld vervlechten moet.'
De gebeden van de 'leraar van Warschau en Treblinka' (te vinden in: Alleen met God. Gebeden van een mens die niet bidt, Baarn: Ten Have 1982) zijn de uiting van een bont geloof vol tegenstrijdigheden. Soms klinkt de klacht:
'Verlaten heb Je me, God, wat heb ik Je gedaan, wat ben ik Je schuldig?
Nu ben ik eenzaam en weet ik de weg niet.
Ik ben verdwaald in de trieste schemer,
ik ben verdwaald in het sombere dichte woud van het leven. (...)
Ik dwaal alleen en vol zorgen.
Er flikkert een licht;
maar weet ik dan of het een huisje is of een dwaallicht,
dat glinstert boven het moeras?
Ik zie een bron; maar weet ik dan of het geen zinsbegoocheling is?
Verdroogd zijn mijn lippen, ondanks de duisternis,
die brandt als de zon of misschien doet bevriezen,
misschien komt het vuur in mij haar van binnenuit tegemoet.
Wat heb ik Je gedaan, wat ben ik Je schuldig, God,
dat Je er juist nu niet bent, nu mijn voeten in doornen verstrikt zijn geraakt,
en mijn handen en hart bloeden?
Ik roep: 'mensen' - geen antwoord.
Ik roep: 'moeder' - ook niets.
Met een laatste kreet roep ik: 'God' En? Niets - ik ben alleen. (...)
Met Jou ging ik op weg.
Moet ik nu, alleen gelaten, verder, nu ik moe ben en geplaagd
en door het dichte gewas de weg niet ken?
Weet Je nog, God, ik vertrouwde Je,
ben Je dan mijn naieve gefluister met Jou vergeten,
de geheimen die ik Jou stilletjes toevertrouwde,
de tranen in ootmoed aan Jou geplengd?'
Soms klinkt de vreugde om het vinden van God:
'Ik heb Jou gevonden, mijn God,
en ik ben blij als een verdwaald kind
wanneer het in de verte een vertrouwde gedaante gewaar wordt.
Ik heb Je gevonden, mijn God,
en ik ben blij als een kind dat, uit een bange droom gewekt,
een vriendelijk lachend gezicht met een zonnige glimlach begroet.
Ik heb je gevonden, mijn God,
als een kind dat, aan een slechte verzorging door vreemden toevertrouwd, gevlucht is
en na vele avonturen en moeilijkheden zich eindelijk kan vlijen aan de dierbare borst,
wier hartelied het aandachtig beluistert.'
De gebeden van Korczak komen niet uit een gebedsschool voort en beogen er geen te stichten. Toch kunnen we wellicht met hem bidden-bij-het-leven of in ieder geval een soortgelijke weg gaan als hij:
'Door een berg van Jouw helpers, bemiddelaars, plaatsvervangers en beulen - die mij afstootten, mij deden bevriezen, alles verhulden, mij niet tot Je lieten - streefde ik, mijn God, toch tot Jou.(...) Door het leven van verzoeking, door de misleidende stofwolken en de sneeuwjacht van mijn zinnen, door valse profeten - tot Jou. En ik ben blij als een kind - en ik noem Je niet de Grote of de Rechtvaardige of de Goede - ik zeg: 'Mijn God'. Ik zeg: mijn' en heb vertrouwen.'
Leen den Besten